Rasstandaard Phaléne

Rasbeschrijving Epagneul Nain Continental Papillon / Phalène

Oorsprong: Frans en Belgisch.

Gebruik: Gezelschapshond.

Classificatie F.C.I.:
Groep 9     Gezelschapshonden.
Sectie 9     Continentale dwergspaniëls.

Algemeen voorkomen:
Een luxe dwergspaniël van normale en evenredige bouw, langharig, met een snuit van middelmatige lengte, korter dan de schedel, levendig, bevallig maar toch fors, fiere houding, vlotte en elegante gangen. Het lichaam is iets langer dan hoog.

Hoofd:
Moet in verhouding zijn met de romp, lichter en korter dan bij de grote- en middenmaatsspaniëls.

Schedel:
Zomin in zijzicht als in voorzicht mag de schedel te veel afgerond zijn, vertoont soms een lichte aanduiding van de voorhoofds-groeve.

De stop:
Een tamelijk sterk aangeduide inzinking. Bij de zwaarste honden is deze inzinking minder opvallend, bij de kleinere honden is zij meer uitgesproken, zonder nochtans een plotselinge breuk te vormen.

Neusspiegel:
Klein, zwart, afgerond, maar lichtjes vervlakt aan de bovenkant.

Snuit:
Korter dan de schedel, zijdelings niet te veel uitgediept, hij mag niet opwippen.

Neusrug:
Rechtlijnig.

Lippen:
Zeer pigmentrijk, fijn en vastsluitend.

Kaken / gebit:
Gebit is tamelijk zwaar en goed op een normale wijze sluitend.

Tong:
De tong mag niet zichtbaar zijn; indien zij steeds uitsteekt of niet ingetrokken wordt wanneer men de tong met de vinger aanraakt, is dit een fout.

Ogen:
Tamelijk groot, wijd geopend, zeer groot amandelvormig, maar niet uitpuilend, tamelijk laag in het hoofd geplaatst, de binnenhoek ervan moet zich op de snijlijn van snuit en schedel bevinden. Donker van kleur en vol van uitdrukking; de oogleden zeer pigmentrijk.

Oren:
Het weefsel ervan is tamelijk fijn, maar toch stevig. Zomin bij de honden met opstaande oren, als bij de honden met hangende oren mag de oorlel niet in een te scherpe punt eindigen. De oren zijn tamelijk ver naar achter in de schedel ingeplant en staan op voldoende afstand van elkaar, om de licht ronde vorm van de schedel te doen uitkomen. De variëteit met de neerhangende oren wordt NACHTVLINDERHONDJE (Phalène) genoemd.
De oren zijn hoog aangezet, merkelijk hoger dan de lijn van de ogen, zij worden hangend gedragen en zijn tamelijk bewegelijk. Zij zijn bedekt met golvende haren, die zeer lang kunnen worden en dan aan het hondje een schattig uitzicht geven.
De variëteit met de opstaande oren wordt VLINDERHONDJE (Papillon) genoemd.
De oren zijn hoog aangezet, de oorschelpen wijd geopend en naar buiten gericht; de binnenrand van de ooropening vormt een hoek van ongeveer 45° met waterpas. In geen geval mogen de oren rechtstandig gedragen worden, want dit herinnert aan de oordracht van de dwergkees en dit moet met nadruk vermeden worden. De binnenkant van de oorschelp is met fijne, dunne, golvende haren bekleed. De langste ervan moeten iets buiten de oorrand uitsteken; de buitenkant daarentegen is bedekt met lange haren, die afhangende franjes vormen en die de oorranden ver overschrijden.

Het kruisen van de twee variëteiten geeft dikwijls hondjes met halfstaande oren, waarvan de punten neerhangen. Deze gemengde vorm van oordracht is een zeer zware fout.

Hals:
Middelmatig lang, de nek iets gewelfd.

Lichaam:
•    Ruglijn:
Niet te kort, noch gewelfd, noch ingezakt, zonder nochtans vlak te zijn.
•    Lenden:
Krachtig, licht gewelfd.
•    Borst:
Breed, tamelijk diep. De borstomtrek, genomen aan de twee laatste ribben moet ongeveer gelijk zijn aan de schofthoogte. Ribben goed gewelfd.
•    Buik:
Licht opgetrokken.
•    Staart:
Tamelijk hoog aangezet, eerder lang, overvloedig bevederd zodat een zeer mooie pluim gevormd wordt. Als het hondje aandachtig is, wordt de staart omhoog gedragen in de lijn van de ruggegraat, maar zodanig gebogen, dat de punt de rug raakt. Nooit mag hij opgerold of vlak over de rug liggend gedragen worden.

Ledematen:
Benen recht en stevig, tamelijk fijn. De hond mag er niet hoogbenig uitzien. De ledematen staan evenwijdig, zowel van voor als van achter gezien.

Ledematen voor
•    Schouderblad:
Goed ontwikkeld, vast aanliggend tegen de romp.
•    Opperarm:
Even lang als het schouderblad; met elkaar verbonden door een normale hoek; vast aanliggend tegen de romp.
•    Pols:
Van terzijde gezien is de pols iets merkbaar.

Ledematen achter

Spronggewrichten:
Normaal gehoekt.

Voeten:
Tamelijk lang, de zogenaamde “hazenvoeten”, goed op de zolen steunend. Stevige nagels, bij voorkeur zwart, lichter van kleur bij de hondjes met bruine of witte vacht. (Witte nagels bij witte hondjes of bij witbehaarde ledematen zijn geen fout, voor zover de hondjes voor het overige goed gepigmenteerd zijn). De tenen zijn bewegelijk, met stevige zolen goed behaard tussen de tenen, met fijne puntjes, die voor het uiteinde der voeten uitsteken en er een punt vormen.

Gangen:
Fier, vrij, ongedwongen en sierlijk.

Vacht:
De vacht, zonder onderhaar, is overvloedig, glanzend, golvend (niet te verwarren met gekruld), niet zacht, maar integendeel iets verend, met zijdeachtige glans. Het haar is vlak ingeplant, op zichzelf tamelijk fijn, maar iets opverend door de golvingen. Het uitzicht van de vacht heeft iets weg van deze van de Engelse dwergspaniëls maar is wel verschillend van deze van de Pekingese. Anderzijds mag de vacht in geen enkel opzicht gelijken met deze van de dwergspitsen. De vacht is kort op de snuit en op het voorhoofd, de voorzijde van de ledematen en onder het spronggewricht. Zij is van middelmatige lengte op de romp, verlengt zich rond de hals, waar zij een kraag en een golvende borstveer vormt. Er zijn franjes aan de oren en aan de achterkant van de voorpoten. Aan de achterkant van de dijen spreidt zij zich uit in zachte haarlokken, die een broek vormen. Er mogen zich fijne haarlokken tussen de tenen bevinden, welke mogen uitsteken, voor zover zij de voeten niet verzwaren, maar integendeel verfijnen door hen te verlengen. Als maatstaf kan worden aangegeven, dat sommige hondjes in een goede vachtconditie een haarlengte hebben van 7,5 cm aan de schoft en staartfranjes van 15 cm.

Kleur:
Alle kleuren zijn toegestaan, op een zuivere witte fondkleur. Op het lichaam en op de ledematen moet het wit overheersend zijn op de kleur. Gewenst is een min of meer brede voorhoofdsbles, die zuiver wit is. Wit op het onderste gedeelte van het hoofd is toegestaan, maar een hoofd waarvan het wit overheersend is, is foutief. In elk geval moeten de lippen, de oogomranding en vooral de neusspiegel gepigmenteerd zijn.

Grootte en gewicht:
1.    Onder de 2,5 kg voor de reuen en teven.
2.    Van 2,5 tot 4,5 kg bij de reuen en van 2,5 tot 5 kg bij de teven.

Schofthoogte:
Ongeveer 28 cm.

Gewicht:
Er zijn twee categorieën. Het minimumgewicht is 1,5 kg.

Fouten:
•    Een vlakke schedel, appelvormige of gewelfde schedel (zoals bij de Engelse dwergspaniëls).
•    Te veel of te weinig stop.
•    Een neusspiegel die niet zwart is.
•    Ingedrukte of opwippende neusrug.
•    Gemis aan pigment aan lippen.
•    Bovenvoorbijten en vooral ondervoorbijter.
•    Te kleine, te ronde, uitpuilende ogen, lichtgekleurde ogen, of deze waarvan het oogwit zichtbaar wordt als het hondje u aankijkt.
•    Gemis aan pigment aan oogranden.
•    Karper- of zadelrug.
•    Een opgerolde staart, op de rug liggend, zijwaarts langs de flanken vallend (dit geldt voor de wervels, maar niet voor de franjes, die door hun lengte in vlokken afhangen).
•    Een gebogen voorhand.
•    Knobbelige gewrichten.
•    Zwakke achterhand.
•    Een achterhand die niet rechtlijnig blijft aan de knieën, de sprong gewrichten of de voeten.
•    Enkele of dubbele wolfsklauwen zijn ongewenst en zijn dus een schoonheidsfout. Hun verwijdering is aan te raden.
•    Naar binnen of naar buiten gedraaide voeten.
•    Nagels die de bodem niet raken.
•    Een onvoldoende gevulde vacht, te zacht of te open; rechtopstaand ingeplant haar of uit zichzelf rechtopstaand, wollig bovenhaar, onderhaar wat een kruising met de Dwergkees laat vermoeden.

Uitsluitingen:
•    Roze, of met roze vlekken getekende neusspiegel.
•    Zo ver onder- of boven voorbijten dat de snijtanden elkaar niet meer raken.
•    Een verlamde of steeds zichtbare tong.

N.b.
De reuen moeten twee testikels hebben, die op natuurlijke wijze in het scrotum zijn ingedaald.